Geschiedenis van de Dorpskerk (ook wel Sint-Gallus kerk genoemd) in Bodegraven
De vroegste kerk op deze locatie was een eenvoudige houten kapel, vermoedelijk rond het jaar 700 gesticht door de Ierse monnik Gallus. Hij reisde in de 6e en 7e eeuw door de gebieden van de Franken en de Alemannen en vertelde de mensen daar over het christelijk geloof. Dankzij hem en andere missionarissen kwam het geloof stap voor stap tot bloei.
In de 12e of begin 13e eeuw werd de houten kapel vervangen door een stevige romaanse stenen kerk, waarvan restanten bij restauraties van 1968–1971 opnieuw zijn aangetroffen. In de 14e en 15e eeuw werd de kerk herbouwd en uitgebreid, inclusief de bouw van de huidige toren. Rond 1500 bereikte het gebouw zijn huidige omvang met een driebeukig schip en langgerekt eenbeukig koor met vijfzijdige sluiting.
Tijdens het Rampjaar 1672 werd Bodegraven door Franse troepen platgebrand, de kerk werd zwaar beschadigd, al bleven muren en pilaren deels staan. In 1674 werd de kerk herbouwd in vereenvoudigde vorm, lagere zijbeuken, zonder arcadebogen naar het middenschip, maar met behoud van het gotische koor. Het interieur dateert vrijwel volledig uit deze periode, eiken preekstoel, koperen lezenaar, doophek en andere inventaris stammen uit de late 17e eeuw. In 1748 werd de windvaan op de toren vernieuwd, nu in de vorm van een leeuw met pijlenbundel, in plaats van de traditionele haan. In 1829 kwam er een consistoriekamer aan de zuidkant bij, en in de 18e eeuw werd een portaal toegevoegd. In 1761 bouwde H. H. Hess (Gouda) het orgel met een fraaie Lodewijk XV-kas; dit vormde lange tijd het pronkstuk.